22-05-2023
Family life pleegouders. Omgangsregeling tussen de minderjarige en de voormalige pleegouders.
Hof Amsterdam 31 januari 2023,
Artikelen: 1: 377a lid 1 BW, 8 EVRM, 1: 265g BW
Omgangsregeling pleegouders, family life
Essentie
Family life pleegouders? Omgangsregeling waarbij de minderjarige één weekend per vijf weken bij de voormalige pleegouders logeert bekrachtigd.
Samenvatting
Bij beschikking van 25 juli 2019 van de rechtbank is de minderjarige onder toezicht gesteld van de GI. Deze maatregel is verlengd 25 juli 2023. De minderjarige heeft van november 2019 tot oktober 2020 bij de voormalige pleegouders gewoond. Sinds oktober 2020 woont zij bij de vader. Bij beschikking van 24 januari 2022 van de rechtbank is het hoofdverblijf van de minderjarige ook bij de vader bepaald. Daarbij is tevens door de rechtbank bepaald dat de GI de regie heeft over de aard, frequentie en duur van de contacten tussen de minderjarige en de moeder.
Bij beschikking van 20 juli 2022 is, op verzoek van de GI, in het kader van een omgangsregeling bepaald dat de minderjarige één weekend in de vijf weken bij de pleegouders zal zijn. Moeder verzoekt in appel om deze bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI af te wijzen. De GI verzoekt om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Hof:
Het hof overweegt als volgt. De minderjarige heeft van november 2019 tot oktober 2020 bij de pleegouders gewoond, dit zijn haar tante en haar partner. Hierna is de minderjarige bij de vader geplaatst. Sindsdien verbleef zij nog regelmatig bij de voormalige pleegouders. De moeder voert aan dat er tussen de pleegouders en de minderjarige geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking, dan wel van family life, zodat aan hen geen recht op omgang kan toekomen. Het hof begrijpt hieruit dat de moeder wijst op art. 1:377 a lid 1 BW en de vereisten die daarin gesteld worden. Biologische verwantschap is één van de feiten en omstandigheden op grond waarvan een nauwe persoonlijke betrekking kan worden aangenomen, maar ook andere omstandigheden, zoals de frequentie en duur van de contacten, of er overnachtingen plaatsvonden, de duur van de contacten in relatie tot de leeftijd van het kind en de periode waarover de contacten hebben plaatsgevonden zijn van belang.
Van biologische verwantschap is hier sprake. De pleegmoeder is immers haar tante. Ook zijn er bijkomende omstandigheden die maken dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de voormalige pleegouders en minderjarige. Toen de minderjarige uit huis werd geplaatst was zij nog maar twee jaar oud en is zij opgenomen in het gezin van de voormalige pleegouders. Zij hebben de minderjarige verzorgd en opgevoed.
Vervolgens is het contact steeds onderhouden en heeft de minderjarige vanaf februari 2022 eens in de vijf weken een weekend bij de pleegouders gelogeerd, waar zijn nog steeds haar eigen kamertje had. Uit de rapportage is gebleken dat er ten tijde van de totstandkoming van die rapportage al sprake was van een hechtingrelatie tussen de minderjarige en haar pleegouders. Op basis van al deze omstandigheden is het hof van oordeel dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking en dat de minderjarige en de pleegouders recht hebben op omgang met elkaar.
Verwant oordeel
Zie ook:
- EHRM 9 april 2019, nr. 72931/10:
- Hof Arnhem 20 december 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BZ0381:
- Rb Utrecht 26 oktober 2005, ECLI:NL:RBUTR:2005:AU4934:
- Angius, ‘Family life in spagaat’, FJR 2015/14, afl. 3:
Zie anders:
- HR 23 maart 1990, NJ1991/149 en NJ 1991/150
- Rb Rotterdam 22 februari 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:1888;
- Hof Amsterdam, 7 maart 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:546
Wenk
Op grond van art. 1:377a BW heeft het kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Op verzoek van een van de laatstgenoemden kan de rechter een omgangsregeling vaststellen. Anders dan ouders moeten dus in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staan. Deze nauwe persoonlijke betrekking moet voldoende aannemelijk worden geacht om in het verzoek tot omgang te kunnen worden ontvangen. Als de verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek kan de omgang enkel worden ontzegd als de rechter meent dat er sprake is van een van de ontzeggingsgronden zoals opgenomen in art. 1: 377a BW onder lid 3.
Een nauwe persoonlijke betrekking wordt over het algemeen niet snel aangenomen. Wanneer is er sprake van een nauwe persoonlijke betrekking? Het enkele bestaan van een familierechtelijke betrekking is niet voldoende om aan te nemen dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking of ‘family life’ zoals bedoeld in art. 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Grootouders, maar ook ooms en tantes en andere familieleden moeten bijkomende omstandigheden stellen, op basis waarvan kan worden aangenomen dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking met het kind. Ook personen die niet in een familierechtelijke betrekking tot het kind staan, kunnen aan de hand van bepaalde omstandigheden aantonen dat er tussen hen en het kind een nauwe persoonlijke betrekking bestaat.
Het Hof Amsterdam zet op heldere wijze uiteen welke omstandigheden hierbij een rol kunnen spelen: “Biologische verwantschap is één van de feiten en omstandigheden op grond waarvan een nauwe persoonlijke betrekking kan worden aangenomen, maar ook andere omstandigheden, zoals de frequentie en duur van de contacten, of er overnachtingen plaatsvonden, de duur van de contacten in relatie tot de leeftijd van het kind en de periode waarover de contacten hebben plaatsgevonden zijn van belang.”
Dezelfde afweging heeft hetzelfde Hof ook verwerkt in de uitspraak van 7 maart 2023 (zie onder ‘Zie anders’). In deze zaak vroeg de nieuwe partner van de vader van de minderjarige om een omgangsregeling met de minderjarige omdat de vader gedetineerd was. Dat verzoek werd afgewezen. In die zaak meende het Hof dat er geen sprake is geweest van zelfstandige zorg- en opvoedingstaken die werden uitgevoerd door verzoekster, maar dat haar contact met de minderjarige meer een afgeleide was van de omgang tussen de minderjarige en zijn vader. Daardoor kon volgens het Hof geen sprake zijn van een zodanige belangrijke rol in de verzorging en opvoeding dat sprake was van een nauwe en persoonlijke betrekking of van ‘family life’.
In de onderhavige zaak meent het Hof Amsterdam dat er wel sprake is van een recht op omgang voor de pleegouders. De pleegouders waren in dit geval ook (deels) biologisch verwant; de pleegmoeder was tevens de tante van de minderjarige. Ten aanzien van de overige omstandigheden overwoog het hof dat toen de minderjarige uit huis werd geplaatst zij nog maar twee jaar oud was en toen is opgenomen in het gezin van de pleegouders. Vervolgens is het contact steeds blijven bestaan en heeft de minderjarige vanaf februari 2022 eens in de vijf weken een weekend bij de pleegouders gelogeerd. Uit het rapport van Jeugdzorg is daarbij gebleken dat er sprake was van een hechtingrelatie tussen de minderjarige en haar pleegouders. Op basis van al deze omstandigheden is het hof van oordeel dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking en dat de minderjarige en de pleegouders recht hebben op omgang met elkaar.
Er was tot dusverre in de jurisprudentie en literatuur op dit onderwerp vooral aandacht voor grootouders die een omgangsregeling wensten. In deze zaak is het verzoek gedaan door pleegouders. Daar biedt art. 1:377a lid 1 BW ook de ruimte voor, indien is aangetoond dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen verzoeker en het kind. Bij pleegouders zal deze nauwe persoonlijke betrekking niet zozeer ingekleurd worden door o.a. het bestaan van biologisch bloedverwantschap, maar spelen juist ook andere omstandigheden, zoals de frequentie en duur van de contacten en de periode waarbinnen de contacten hebben plaatsgevonden een grote rol.