16-05-2024

Vervangende toestemming HPV-vaccinatie

Voor het Tijdschrift Rechtspraak Familierecht schreef Karlijn Hageraats- Bouwens deze maand een artikel over een uitspraak van het Hof Den Haag van 17 januari 2024 (RFR 2024/66).
In deze uitspraak stond de vraag centraal of vervangende toestemming voor de HPV-vaccinatie op basis van het Rijksvaccinatieprogramma moest worden verleend. 

Essentie
De ouders van de minderjarige hebben het gezamenlijk gezag. De minderjarige is op basis van het Rijksvaccinatieprogramma uitgenodigd voor de tweede HPV-vaccinatie. De moeder wil geen toestemming verlenen voor deze vaccinatie. De vader vraagt om vervangende toestemming voor deze vaccinatie.

Heeft de rechtbank terecht vervangende toestemming verleend?

Samenvatting
Partijen zijn de ouders van minderjarige. Zij oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit.

De moeder stelt dat geen vervangende toestemming mag worden gegeven voor de tweede HPV-vaccinatie, omdat het een relatief jonge vaccinatie is. Er is slechts voor een korte periode onderzoek gedaan, met name ook naar de mogelijke bijwerkingen. Voorts heeft moeder verschillende verhalen gelezen omtrent deze vaccinatie. Tevens is minderjarige nog niet seksueel actief en kan minderjarige over een paar jaar zelf zijn mening geven.

De vader stelt dat hij in de veronderstelling was dat moeder toestemming heeft gegeven voor de vaccinatie. Hij vindt het belangrijk dat zijn kinderen worden gevaccineerd en dat zij de optimale bescherming genieten. De rechtbank heeft eerder toestemming verleend aan de vader – welke toestemming die van de moeder vervangt – ten behoeve van het conform het Rijksvaccinatieprogramma laten zetten van de tweede HPV-vaccinatie bij de minderjarige. De moeder is het niet eens met deze beslissing. Zij stelt appel in tegen deze beslissing van de rechtbank.

Hof: Naar het oordeel van het hof dient de bestreden beschikking te worden bekrachtigd. Het HPV-vaccin is onderdeel van het Rijksvaccinatieprogramma. Het doel van het Rijksvaccinatieprogramma is om kinderen te beschermen tegen aandoeningen die schadelijk voor hen kunnen zijn. Het uitgangspunt hierbij is dan ook dat vaccineren in het belang is van het kind. Ook is vaccineren in het belang van anderen omdat vaccinatie (verdere) verspreiding van de ziekte kan voorkomen. De bezwaren en zorgen van de moeder zijn gelegen in het feit dat het een relatief kortgeleden ingevoerde vaccinatie betreft waar nog niet zoveel onderzoek naar gedaan is als naar de overige vaccins binnen het Rijksvaccinatieprogramma. Het hof stelt, net als de rechtbank, dat de moeder onvoldoende heeft onderbouwd dat ten aanzien van de HPV-prik afgeweken moet worden van het Rijksvaccinatieprogramma. De afwegingen die binnen het Rijksvaccinatieprogramma worden gedaan, zijn gebaseerd op gedegen wetenschappelijk onderzoek, sluiten aan bij de heersende leer in de geneeskunde en worden in de maatschappij breed gedragen. Uit deze afwegingen volgt dat het belang van een vaccinatie opweegt tegen de risico’s op eventuele bijwerkingen van de vaccinatie. Het hof stelt dan ook, net als de rechtbank, dat het belang van minderjarige is gediend met het vaccineren tegen het HPV-virus.

Verder heeft de moeder naar voren gebracht dat de minderjarige nog niet seksueel actief is. Dit maakt dat volgens haar gewacht kan worden met het tweede HPV-vaccin tot de minderjarige op een leeftijd is dat zij ook haar eigen stem naar voren kan brengen. Ten aanzien hiervan overweegt het hof als volgt. Uit het Rijksvaccinatieprogramma volgt dat het HPV-vaccin het beste werkt als je nog niet besmet bent geraakt met het virus. Om deze reden is de leeftijd waarop kinderen het HPV-vaccin krijgen, verlaagd. Dit maakt dat het in het belang van de minderjarige is dat niet gewacht wordt met het tweede HPV-vaccin. Het hof is, net als de rechtbank, van oordeel dat er binnen het Rijksvaccinatieprogramma een afgewogen keuze is gemaakt voor de verlaging van de vaccinatieleeftijd. Hierbij zijn het tot de leeftijd van 12 jaar uitsluitend de ouders die een beslissing mogen nemen omtrent het zetten van het HPV-vaccin. Het kan de vader niet verplicht worden om te wachten tot de minderjarige twaalf jaar is en mee mag beslissen. Het is in het belang van de minderjarige dat er nu een beslissing genomen wordt door het hof. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank.

Verwant oordeel

Zie ook:

Hof Amsterdam 22 augustus 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2085: onvoldoende onderbouwd dat er bij kind specifieke medische contra-indicaties bestaan tegen vaccinatie;

Hof Den Haag 7 december 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2693: het hof is met de rechtbank van oordeel dat deelname aan het programma in het belang is van het kind;

Hof Den Haag 22 januari 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:257: uitgangspunt is dat deelname aan het vaccinatieprogramma in het belang van het kind is;

Hof Den Haag 30 januari 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:331: in belang van de minderjarige zo spoedig mogelijk starten met vaccineren;

Rb. Den Haag 13 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:14744;

Rb. Noord-Holland 11 mei 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:4289RFR 2022/115;

Rb. Rotterdam 11 juli 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:6527;

Rb. Rotterdam 2 februari 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:739.

Zie anders:

Hof ’s-Hertogenbosch 16 december 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4602EB 2020/19: geen vervangende toestemming voor HPV-vaccinaties: dat betreft een toekomstige situatie die nu nog niet aan de orde is;

Rb. Gelderland 14 maart 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:1839: geen toestemming voor deelname minderjarige aan opnames TV programma.

Wenk
Als ouders het gezamenlijk gezag hebben, moeten belangrijke ouderlijke beslissingen over de kinderen gezamenlijk worden genomen. Als het ouders niet lukt om tot een gezamenlijke beslissing te komen, kan een dergelijk gezagsgeschil op grond van art. 1:253aBW worden voorgelegd aan de rechtbank. De rechtbank kan dan via deze weg de toestemming voor de handeling/ beslissing verlenen. Deze vervangende toestemming van de rechtbank treedt dan in de plaats van de toestemming van de andere (niet-meewerkende) ouder. Dergelijke gezagskwesties doen zich voor ten aanzien van uiteenlopende onderwerpen. De meest voorkomende art. 1:253a BW procedures zijn de verhuisprocedures, waarin een van de ouders wil verhuizen met de kinderen naar een andere gemeente en de andere ouder geen toestemming wil verlenen voor de inschrijving bij de nieuwe gemeente. Ook vakanties leiden geregeld tot 1:253a-procedures. Naast deze verhuis- en vakantieprocedures zijn er ook over allerhande andere geschillen procedures gestart. Zo zijn er beslissingen genomen over medische behandelingen, gebruik van de terminologie “mama/papa”, maar zeer recent ook over de deelname aan een televisieprogramma (zie onder ‘Zie anders’).

In alle zaken kijkt de rechter bij de beoordeling van het voorliggende verzoek naar het belang van het kind. Wat er in het belang van het kind kan worden geacht, hangt uiteraard af van de omstandigheden in de specifieke zaak. Procedures ex art. 1:253a BW zijn daarom veelal casuïstisch van aard.

In de onderhavige zaak was een HPV-vaccinatie voor de minderjarige het onderwerp van discussie. Het HPV-vaccin is onderdeel van het Rijksvaccinatieprogramma en biedt bescherming tegen het humaan papillomavirus. Dit virus kan verschillende soorten kanker veroorzaken, waaronder baarmoederhalskanker. Deze vaccinatie maakt sinds 2022 onderdeel uit van het Rijksvaccinatieprogramma.

Het hof overweegt in de onderhavige zaak dat het laten vaccineren van minderjarigen het meest in hun belang is. Het hof weegt hierin mee dat de HPV-vaccinatie onderdeel is van het Rijksvaccinatieprogramma en dient om kinderen te beschermen. Het uitgangspunt hierbij is dan ook dat vaccineren in het belang is van het kind. Hierbij neemt het hof mee dat de afwegingen die binnen het Rijksvaccinatieprogramma worden gedaan zijn gebaseerd op gedegen wetenschappelijk onderzoek, aansluiten bij de heersende leer in de geneeskunde en in de maatschappij breed worden gedragen. Uit deze afwegingen volgt dat het belang van een vaccinatie opweegt tegen de risico’s op eventuele bijwerkingen van de vaccinatie. Deze uitspraak van het hof Den Haag is in lijn met de heersende leer in de jurisprudentie. Uit vergelijkbare uitspraken over dit onderwerp volgt dat ten aanzien van vaccinaties het uitgangspunt is dat vaccinaties in het belang van het kind zijn. De heersende leer is dat het Rijksvaccinatieprogramma voldoet en zonder wezenlijke risico’s kan worden opgevolgd.

Overigens is deze zaak aanhangig gemaakt via de weg van de pilot “procedure gezamenlijke toegang ouders”. Deze procedure is bedoeld voor ouders met minderjarige kinderen, die uit elkaar gaan of al uit elkaar zijn. Deze procedure wordt gestart met het invullen van een deelnameformulier.

Ouders leggen de onderwerpen waarover zij het niet eens zijn door het invullen van het formulier dus gezamenlijk voor aan de rechter.

Het doel van deze rechtsingang is dat ouders blijven samenwerken, waardoor de strijd tussen ouders minder zou verharden. De procedure is zo ingericht dat ouders naast elkaar in plaats van tegenover elkaar zouden komen te staan. De rechter gaat met partijen actief op zoek naar een oplossing. Als het niet lukt om onder leiding van de rechter tot een oplossing te komen, hakt de rechter alsnog de knoop door. De procedure heeft korte termijnen waardoor partijen eerder duidelijkheid krijgen. Na het indienen van het deelnameformulier beoordeelt de rechter of de zaak geschikt is voor de pilot. In dat geval wordt de zaak met voorrang op zitting geplaatst, dat wil zeggen binnen zes weken na indienen van het formulier. Er zal een zitting (gesprek) plaatsvinden zodat de rechter de ouders en kind(eren) kan spreken om in kaart te brengen wat nodig is om tot een einde van het conflict te komen. De procedure gezamenlijke toegang ouders kan bij de rechtbanken Den Haag en Oost-Brabant worden gestart.

Top